Twee dagen ‘Love and Peace’ Buiten de Waterpoort
woensdag 2 juli 2008
GORINCHEM – Op zaterdag 5 en zondag 6 juli wordt het tweede Hippiefestival georganiseerd, dit natuurlijk met het enorme succes van het afgelopen jaar in het achterhoofd. Door het grote aanbod aan acts is men ook naar twee dagen gegaan, terwijl er bovendien nog eens een tent wordt geplaatst waar op zaterdagavond dj’s draaien. Om daar binnen te komen moet vijf euro betaald worden, terwijl de rest van het festival gratis is.
door Aart Roza
Het aardige van de uitbreiding van de programmering is dat die ook zorgt voor een flinke verbreding van het muzikale spectrum: op de underground na worden zo’n beetje alle muziekstijlen die in de tweede helft van de jaren zestig en de eerste van de jaren zeventig er toe deden door regionale muzikanten vertegenwoordigd. De uitbreiding die het meest opvalt is met namen van bands die men bepaald niet iedere dag op de radio hoort, zoals Johnny Winter en The Allman Brothers Band. Maar ook stevige muziek van bijvoorbeeld The Who en Deep Purple komt nu aan bod, naast de al bekende invloeden van singer/songwriters en close-harmony in semi akoestische sets met Crosby, Stills, Nash & Young en Grateful Dead repertoire, terwijl de country hopelijk verder doorklinkt bij The Byrds.
Die countryrock was in genoemde periode namelijk mateloos populair, met name bij de progressieve popliefhebbers. Een echte pionier was Gram Parsons, die met zijn International Submarine Band al baanbrekend werk had verricht, toen hij toetrad tot The Byrds en daarmee het album ‘Sweetheart Of The Rodeo’ maakte. Mede hierdoor, maar ook met zijn latere band The Flying Burrito Brothers en solo trok hij country uit de sfeer van rechtse Amerikaanse ‘redneck’ muziek. Country werd hip en dat kwam niet alleen door de teksten, maar ook door de aankleding. Op de hoes van het monumentale eerste album van The Flying Burrito Brothers, ‘The Gilded Palace Of Sin’, bleken de leden niet alleen lang haar te hebben, maar waren verder op hun countrypakken geborduurde wrochtsels als muzieknoten (zie Hank Williams) vervangen door hennepplanten. Het veranderde de kijk op country totaal. Benieuwd of Savondsalshetdonkerwordt ook die country-kant van The Byrds laat horen. Reden genoeg overigens, want ook hun al na twee albums vertrokken leadzanger Gene Clark kan – net als Parsons – gezien worden als een ware pionier (Dillard & Clark).
Hetzelfde gebeurde in feite in de blues. In de tweede helft van de jaren zestig hadden we te maken met de blanke Britse bluesboom. Het pionierswerk werd hiervoor met name gedaan door mensen als Graham Bond, Alexis Korner en John Mayall, wier bands een springplank vormden voor latere topbands als The Rolling Stones, Cream, Colosseum en Fleetwood Mac. Maar ook Amerika had zijn blanke bluesbands, zoals die van zanger/bluesharpist Paul Butterfield, maar wat de popularisering van de blues betreft het belangrijkst: Canned Heat. Deze band scoorde in eerste instantie met de ijle stem van harmonicaspeler (“That’s the canned heat,” roept John Lee Hooker op hun gezamenlijke album, doelend op zijn fantastische spel) Alan Wilson wereldhits als ‘On The Road Again’ en ‘Going Up The Country’, welk laatste nummer ook gebruikt wordt aan het begin van de Woodstock film. Niet alleen in Engeland, maar ook in Ierland ging in de jaren zestig de blues stevig leven. Them, met Van Morrison, was daar de gangmaker, waarvan Pleasure, als opener van het festival werk gaat spelen. ‘Van the man’ was in ’65 al het belangrijkste lid, niet alleen als door merg en been zingende frontman, maar zeker ook als componist. Zijn ‘Gloria’ van hun eerste lp was eigenlijk een b-kantje van een single, maar bleek later een regelrechte klassieker. Zelfs The Doors speelde het nummer (op ‘Alive She Cried’). Een minder aardige episode voor de tot wereldartiest uitgegroeide zanger is – toen hij in ’67 geen band had – dat een Nederlands toertje werd opgezet door mensen van Hitweek die van organiseren totaal geen kaas hadden gegeten: 9 optredens in drie dagen, met als begeleiders The Blizzards van Cuby. Gitarist Eelco Gelling hield er wel de uitnodiging aan over om met Morrison naar Amerika te vertrekken en daar een begeleidingsband samen te stellen. Hij vond op dat moment zijn eigen band belangrijker. Daar kun je nu vraagtekens bij zetten, maar bij gitarist Duane Allman werkte het andersom.
In de blues én country is namelijk de Southern Rock geworteld, die tijdens het Hippiefestival een gezicht krijgt met de set van Ramblin’ Men. Hun naam is afgeleid van een song van The Allman Brothers Band uit ’73 en die Allman’s zijn de grondleggers van de Southern Rock. Opgezet door de broers Duane en Gregg Allman en opvallend door het gebruik van twee leadgitaren en twee drummers. Hun optredens waren legendarisch, te beluisteren op ‘Live At Fillmore East’, waar de oerbezetting in hun jam-achtige optredens zichzelf lijkt te ontstijgen. Met een hoofdrol voor lead- en slidegitarist Duane, die overigens ook nog ontzettend veel sessiewerk verrichtte voor onder andere Aretha Franklin en Wilson Picket, maar ook op ‘Layla’ van Eric Clapton’s Derek & the Dominoes, voor welke band hij door Clapton als vast lid werd gevraagd. Ook Duane koos voor zijn eigen band met de glorende sterrenstatus als gevolg. Het noodlot sloeg echter toe, Duane verongelukte op zijn motor in november ’71, een jaar later op vrijwel identieke wijze gevolgd door basgitarist Berry Oakley. The Brothers gingen met vervangers door en zijn in Amerika nog steeds een mega-act. Waarom kun je bekijken op de ‘Live At The Bacon Theatre’ dubbel dvd van een jaar of vijf geleden; hetzelfde theater dat Martin Scorese als decor gebruikte voor zijn recente Rolling Stones concertfilm. Het aparte van de presentatie van Rambin’ Men tijdens het Hippiefeest is, dat ze de Southern Rock van The Allman’s, maar ook Lynyrd Skynyrd, in een akoestisch jasje heeft gestoken en dat blijkt nog te werken ook. Maar wat wil je met ervaren krachten als Arie van Steenis en Victor van Keekem (beide ex-Steamin’ Blues Express) in de gelederen.
Hebben de meeste Southern Rockers lang haar, hippies zijn het bepaald niet. Over het algemeen zien ze zichzelf als ‘long-haired rednecks’ (Ronnie van Zant, de ook al overleden zanger van Lynyrd Skynyrd) die de waarden en normen van de zuidelijke staten zeer na aan het hart liggen (‘Sweet Home Alabama’). Wie onlangs Charlie Daniels in een documentaire de Amerikaanse inmenging in Irak hoorde verdedigen weet dan genoeg. Hippies waren de mensen van The Who ook niet, al schitterde de band in Woodstock. Niet in de film zit bijvoorbeeld het fragment dat gitarist Pete Townshend activist Abbie Hoffman van het podium schopte toen hij tijdens de Who show een betoog wilde gaan houden: “Get off of my fuckin’ stage.” Doyle, tweede bij de laatste Rockslag, kruipt in de huid van wat door velen gezien wordt als de beste live rockband ooit: The Who. In aanmerking genomen wat Joeke Knijft en zijn mannen verleden jaar deden met het werk van Creedence moet ook dit optreden met vertrouwen tegemoet worden gezien.
Hardrock werd in dezelfde periode geboren en komt nu gelukkig aan bod. Het initiatief komt van gitarist Panos Grimanis, die de band Stormbringer oprichtte, natuurlijk naar een cd van Deep Purple. En van die band wordt ook materiaal gespeeld, op een zeer professionele en aansprekende manier. Dat bleek bij een druk bezochte try-out in Opus Four. Opvallend bij deze band is het leeftijdsverschil tussen het Zwijndrechtse drumtalent Fabian Greveling en de alom bekende Gorcumse basgitarist en studiobaas René Sterk: ruim 30 jaar. Maar natuurlijk ook te gek dat ex-Baroque toetsenist Marco Kuiper in de voetsporen treedt van Jon Lord en Woerkumer Marco Kieboom de zangpartijen voor zijn rekening neemt.